Gastencolumn Saskia van Vugt: een kind onder de evenaar...

woensdag 12 augustus 2009
Eén van mijn laatste avonden ben ik uitgenodigd in de tata (=kasteelvormig lemen hutje) van de familie van Sylvain, een jonge man met sterk vergroeide armen en benen. Als ik er tegen de schemering aan kom zetten, zijn de voorbereidingen voor de nacht in volle gang. Alles moet immers klaar zijn voor de duisternis invalt, zo zonder electriciteit hier in de heuvels.
 
Allereerst wordt mijn muggennet door pater familiaris Pierre met grote spijkers vast getimmerd in de lemen kasteelmuren. Eronder wordt een rieten mat uitgerold. Vanavond is dat mijn bed.
Vervolgens wordt al het vee binnen de kasteelmuren gehaald. Een tiental koeien komt op de binnenplaats, de geiten slapen in de catacomben van de burcht, de kippen in het linker torentje. De grote vogels worden aan hun houtblok in de laatste lege hoek van het erf gestald. De deuropening wordt zorgvuldig afgesloten met zoveel dikke takken en golfplaten, dat geen enkele muis, slang of enig andere vijand nog onopgemerkt naar binnen kan komen.
Omringd door oplichtende vuurvliegjes, het snerpende geluid van krekels en een openhaard-geur in de neus, wordt vervolgens op 3 kleine knetterende houtvuurtjes het avondmaal bereid: pâte (=stevige maïsmeelpuree), gombo-saus (=slijmerige groene slierten) en wat opgebakken kippenbotten.
 
Zoals alle Nederlandse kinderen, zong ook ik altijd mee met ‘Kinderen voor Kinderen’: ‘Een kind onder de evenaar is meestal maar een bedelaar.’ Maar de straatarme bewoners hier in Boukombé lijken niet te lijden onder hun omstandigheden. Of ze verbergen het meesterlijk. De sfeer hier bij het kampvuur, zoals ook overdag naast elkaar onder een boom of op een omgekeerde wastobbe, is altijd gemoedelijk. Er worden grappen verteld, gelachen en gezongen. Hoewel in armoede, wordt het imago van miserabele, ziek, zwak en misselijke mensen hier niet waargemaakt. Het aantal lach-uren ligt hier finaal hoger dan in Nederland!  
 
Tegen de tijd dat mijn meegebrachte waxinelichtjes zijn opgebrand, de zak Hollandse spekjes leeg is, en ik uiteindelijk een Ditamari-liedje uit mijn hoofd ken, is het tijd om naar bed te gaan. Ik krijg een rond bakje en gietertje van plastic mee: een po en billenwasser voor naast van bed. Hiermee neem ik bovenop de burcht positie in, op mijn rieten mat onder de klamboe.
 
Zelfs als er vannacht een slavendrijver langskomt, voel ik me veilig hier. Van achter de kantelen gewoon de po met urine, zoals vroeger de hete pek. Geniaal, zoals die noordelijke Beninezen zichzelf hier al eeuwen in deze burchtjes handhaven. Nooit heeft iemand ze kunnen vangen om ze af te voeren naar de plantages in Amerika. En daarom kan ik nu een nachtje bij ze logeren!
 
Naar boven kijkend, de donkere nacht in, besef ik dat dit zoveel sterren zijn als ik niet snel elders nog eens zal meemaken – wat er ook nog aan Holiday Inns of Mercure Hotels bij gebouwd zal worden…